Hooggerechtshof van het Verenigd Koninkrijk beantwoordt de vraag: When considering Section 9 of the Arbitration Act 1996 - What's the "materie"?
Op 20 september 2023 heeft het Hooggerechtshof (Lords Hodge, Lloyd-Jones, Hamblen, Leggatt en Richards) uitspraak gedaan in de zaak Republiek Mozambique/Privinvest Shipbuilding SAL (Holding) & Ors [2023] UKSC 32Het was de eerste keer dat het Hooggerechtshof een verblijf onder Section 9 van de Arbitration Act 1996 (Wet van 1996".).
Dit beroep had betrekking op de vermeende fraude van 1,4 miljard US dollar, ook wel bekend als de ".tonijnobligaties" of "verborgen schulden" schandaal, waarin het Hooggerechtshof werd verzocht om bij wijze van prejudiciële vraag vast te stellen of ingevolge artikel 9 van de wet van 1996 vorderingen die door de Republiek Mozambique bij de Engelse rechter zijn ingesteld met betrekking tot garanties naar Engels recht ("Mozambique") moet worden opgeschort ten gunste van arbitrage op basis van contracten naar Zwitsers recht.
Section 9(4) of the 1996 Act provides that on application, unless the court is satisfied that the arbitration agreement is null and void, inoperative, or incapable of being performed, the court is mandated to stay proceedings in so far as they concern the "matter" which under an arbitration agreement is to be referred to arbitration./.
Daarom moest het Hooggerechtshof nagaan of de vorderingen van Mozambique in de zin van artikel 9 van de wet van 1996 al dan niet "..." waren.zaken" die onder de arbitrageovereenkomsten vielen (waarop Zwitsers recht van toepassing was).
Het Hooggerechtshof vernietigde unaniem de beslissing van het Hof van Beroep en oordeelde dat geen van de claims van Mozambique in beroep ".zaken" ten aanzien waarvan het geding aanhangig is gemaakt en niet binnen de werkingssfeer van de arbitrageovereenkomsten viel.
Vóór deze beslissing was artikel 9 van de wet van 1996 het voorwerp van tegenstrijdige en enigszins onduidelijke beslissingen van de lagere rechtbanken. Met deze beslissing heeft het Hooggerechtshof nu de broodnodige duidelijkheid en richtlijnen gegeven over de betekenis van sectie 9 van de wet van 1996.Er bestaat nu een algemene internationale consensus ... over het bepalen van "aangelegenheden" die aan arbitrage moeten worden onderworpen". Deze consensus hield in dat:
"een "zaak" is een wezenlijke kwestie die juridisch relevant is voor een vordering of een verweer, of een te verwachten verweer, in de gerechtelijke procedure, en die door een arbiter als een afzonderlijk geschil kan worden beslecht. Indien de "zaak" geen essentieel element is van de vordering of van een relevant verweer tegen die vordering, is het geen aangelegenheid in verband waarmee de gerechtelijke procedure is ingeleid." [75]
"een rechterlijke toetsing van de inhoud en de relevantie van de "zaak" is eerder een kwestie van beoordeling en toepassing van gezond verstand dan een mechanistische toetsing" [77].
"bij het bepalen van de draagwijdte van een arbitrageovereenkomst moet [de rechter] rekening houden met wat rationele zakenmensen zouden overwegen."[105]
Met de bevinding van een "internationale consensus" op "zaken" die moeten worden doorverwezen naar arbitrage, is deze uitspraak niet alleen belangrijk om sectie 9 van de wet van 1996 naar Engels recht te verduidelijken, maar is ook van groot belang voor andere partijen bij het Verdrag van New York die het gewoonterecht hebben ondertekend. De uitspraak is ook een nuttige herinnering voor alle beoefenaars van juridische beroepen dat, hoewel het Fiona Trust-principe (of het equivalent ervan in andere rechtsgebieden) is bekrachtigd, het nog steeds noodzakelijk is dat beoefenaars van juridische beroepen voorzichtig zijn bij het beoordelen van de betekenis van een internationale arbitrageovereenkomst in overeenstemming met de toepasselijke wetgeving.
Een kopie van de uitspraak is te vinden op hier.
Extra info
- Nieuws Auteur:Jonathan Chan